Competentieprofiel Eerste Verpleegkundige (traditioneel)
Organisatie:
Afdeling:
Eenheid:
1. DOEL VAN DE FUNCTIE
Op een traditionele verpleegkundige organisatorische eenheid worden tenminste twee verpleegkundige functies
onderscheiden: de functie eerste verpleegkundige en de functie verpleegkundige.
De eerste verpleegkundige heeft een coördinerende rol en is (eind)verantwoordelijk voor het
verpleegkundig proces van de hem/haar toegewezen patiënten. Gezamenlijk met de
verpleegkundige draagt de eerste verpleegkundige zorg voor de uitvoerende werkzaamheden. De
eerste verpleegkundige kan de (uitvoerings)werkzaamheden voor patiënten overdragen aan de
verpleegkundige binnen de daarvoor vastgestelde kaders. Hierbij heeft de eerste verpleegkundige
een superviserende en toetsende rol.
2. RESULTAATGEBIEDEN
Een resultaatgebied is een produkt of dienst welke wordt geleverd; dit kan worden beschreven vanuit de
functie, de organisatie of de medewerker zelf; indien resultaatgebieden in strikte vorm worden toegepast,
moeten resultaatgebieden (5 tot 8 per functie) zelfstandige naamwoorden zijn (in tegenstelling tot
activiteiten, dat zijn werkwoorden). Hieronder worden zowel zelfstandige naamwoorden als
werkwoorden gebruikt bij het beschrijven van de resultaatgebieden.
Bij ieder resultaatgebied horen prestatie-indicatoren; de maat waarmee de resultaten (de output) kunnen
worden beoordeeld; door de prestatie-indicatoren te benoemen wordt zicht verkregen op de wijze waarin
de doelstellingen meetbaar kunnen worden gemaakt.
2.1. Zorgcoördinatie
Als (eind)verantwoordelijke voor het verpleegkundig proces van de hem/haar toegewezen
patiënten heeft de eerste verpleegkundige een signalerende en coördinerende functie. Dit betekent
zorgdragen voor intra- en multidisciplinaire afstemming in het zorgproces en voor de continuïteit
van de verpleegkundige zorgverlening rondom deze patiënten
Coördineert de overdracht en verwijzing naar andere instellingen, afdelingen of hulpverleners
Stemt als 'pleitbezorger' van de patiënt de zorg af op de specifieke situatie waarin deze patiënt
verkeert.
Indicatiegebied:
- de verpleegplanbespreking
- de overdracht tussen de diensten
- de artsenvisite
- het multidisciplinair overleg
- afstemming van (verpleegkundige) activiteiten (planning)
- overdracht naar andere hulpverlener
Indicatoren:
- de mate waarin/de wijze waarop de eerste verpleegkundige:
- de genoemde overlegmomenten initieert en er actief aan deelneemt
- tijdens de overlegmomenten de situatie, de wensen en belangen van de patiënt verwoordt zoals
bedoeld in de omschrijving van deze overlegmomenten
- de behandelend arts in consult roept buiten de reguliere overlegmomenten om
- in overleg met de behandelend arts een medewerker van een andere discipline betrekt bij het
zorgproces (bijv. medisch maatschappelijk werk, fysiotherapie, diëtetiek)
- de activiteiten van de verschillende disciplines op elkaar afstemt voor zowel de inhoud als de
planning
- de zorg overdraagt aan overige hulpverleners m.b.v. de verpleegkundige overdrach
- de mate waarin/de wijze waarop het zorgaanbod is afgestemd op de zorgvraag
- de mate waarin/de wijze waarop de eerste verpleegkundige de verpleegkundige activiteiten afstemt
met de verpleegkundige
2.2. Zorgklimaat
Eén aspect van de kwaliteit van de verpleegkundige zorg betreft het zorgklimaat: welbevinden van
de patiënt, klantentevredenheid van de patiënt en familie. Dit wordt o.a. bepaald door bejegening,
aandacht voor individuele wensen en behoeften, klachtenbehandeling, inrichting en privacy.
Indicatiegebied:
- de persoonlijke benadering van de patiën
- de vertrouwensrelatie met de patiënt
- patiënttoewijzing van opname tot ontslag
Indicatoren:
- de mate waarin/de wijze waarop de eerste verpleegkundige:
- rekening houdt met de privacy van de patiënt
- oog heeft voor de individuele behoeften van de patiënt t.a.v. wijze van communiceren, persoonlijk
contact e.d.
- de patiënt (op diens verzoek) de gelegenheid biedt diens verpleegkundig dossier in te zien
- de aan haar toegewezen patiënt verpleegt van opname tot ontslag
- de familie en naasten betrekt in het zorgverleningsproces
- zorg draagt voor een goede overdracht aan de collega eerste verpleegkundigen tijdens haar
afwezigheid
2.3. Methodische zorgverlening
De eerste verpleegkundige is verantwoordelijk voor en hanteert actief het verpleegkundig proces
(diagnose, interventies, resultaten) op een methodische wijze, bij de haar toegewezen patiënten,
van opname tot ontslag.
Betrekt hierbij alle relevante informatie van patiënt, familie, collega's en andere disciplines en
geeft uitvoering aan de geplande activiteiten vastgelegd in het verpleegplan
Volgt het gebruik van methodieken, standaarden en protocollen kritisch en evalueert dit.
Indicatiegebieden:
- betrekken van de patiënt bij diens verpleging en behandeling
- betrekken van de familie (of andere nauwe relaties van de patiënt) bij de zorgverlening
- het verpleegkundig dossier (anamneseformulier, het verpleegplan, de voortgangsrapportage, het
evaluatieformulier, het overdrachtsformulier)
- het instrumenteel technisch handelen
- de overdracht
- de planning van de activiteiten
- vastgestelde procedures en protocollen
Indicatoren:
- de mate waarin/de wijze waarop de eerste verpleegkundige:
- tijdens het anamnesegesprek relevante (in relatie tot ziektebeleving, ziektebeeld en
opnameindicatie) gegevens verzamelt en deze vastlegt op het anamneseformulier
- verpleegproblemen signaleert en in overleg met de patiënt een verpleegplan opstelt
- op basis van de activiteiten voortkomend uit het verpleegplan en onderzoek/behandelplan een
activiteitenplanning opstel
- de voortgang van de zorg bespreekt met de patiënt
- observaties bij de patiënt controleert op hun juistheid om verkeerde conclusies en interpretaties te
vermijden
- de doelstellingen en de acties van het verpleegplan evalueert
- de toestand van de patiënt rapporteert aan de hand van de geformuleerde verpleegproblemen, het
onderzoek/behandelplan en aan de hand van nieuwe gegevens
- relevante gegevens vastlegt op het evaluatieformulier en overdrachtsformulier
- aandacht heeft voor het welbevinden van de patiënt en voor de veiligheid en rust in diens
omgeving
- aandacht heeft voor de lichaamshygiëne en verzorging van de huid van de patiënt
- aandacht heeft voor het eten, drinken en uitscheiding van de patiënt
- aandacht heeft voor voldoende activiteit van de patiënt
- de patiënt beschermt tegen complicaties die kunnen ontstaan door verblijf in het ziekenhuis
- de patiënt beschermt tegen ongevallen en verwondingen
- (op verzoek van de patiënt) de familie betrekt bij gesprekken over de thuissituatie en eventueel te
verlenen zorg na ontslag
- gebruik maakt van de protocollen en procedures
2.4. Voorlichting, advies en begeleiding
Het geven van voorlichting en advies betreffende onderwerpen die samenhangen met de
aandoening of het ziekteverloop van de patiënt. Het leren omgaan van de patiënt met deze
gevolgen.
Indicatiegebieden
-
gesprekken met de patiënt en diens familie
Indicatoren:
-
de mate waarin/de wijze waarop de eerste verpleegkundige
- beperkingen die te maken hebben met de ziekte en/of opname met de patiënt bespreekt en de
patiënt met deze gevolgen leert omgaan
- er zorg voor draagt dat de patiënt tijdig geïnformeerd wordt over de voorbereiding, het verloop en
de nazorg van een komend onderzoek
- de patiënt informeert over handelingen die zij aan de patiënt uitvoert en wat consequenties van die
handelingen zijn
- nagaat of de patiënt de informatie die de arts gegeven heeft over de resultaten en/of behandeling
begrepen heeft en eventueel maatregelen neemt
- de patiënt/familie/relatie informeert over de verschillende hulpverlenende instanties die thuiszorg
kunnen verlenen
2.5. Werkinstructie en begeleiding van nieuwe medewerkers
Geeft functionele en operationele aanwijzingen aan verpleegkundigen. Kan daarnaast door
verpleegkundigen in 'consult' (advies in alle fasen van het verpleegkundig proces) worden
geroepen.
Instrueert en begeleidt stagiaires en nieuwe medewerkers. Hierbij heeft de eerste verpleegkundige
een actieve, superviserende en toetsende rol.
Indicatiegebieden:
-
directe begeleiding tijdens het werk
- (in)formele intradisciplinaire overlegmomenten
- evaluatiegesprekken stagiaires en inwerkperiodes nieuwe medewerkers
Indicatoren:
-
de mate waarin/de wijze waarop de eerste verpleegkundige
- werkafspraken maakt met de verpleegkundige
- de werkafspraken afstemt op de mogelijkheden/capaciteiten van de verpleegkundige
- de werkafspraken evalueert met de verpleegkundige
- de verpleegkundige aanwijzingen/feedback geef
- beschikbaar is voor de verpleegkundigen ten behoeve van een 'consult
- stagiaires en nieuwe medewerkers instrueert en begeleidt
- voldoende voorwaarden schept opdat stagiaires hun leerdoelen kunnen behalen
- voldoende voorwaarden schept opdat nieuwe medewerkers aan het eind van de inwerkperiode
zelfstandig kunnen functioneren
- verschil in visies/meningen en belangen bespreekbaar kan maken
2.6. Beroepsontwikkeling
Is verantwoordelijk voor de eigen beroepsontwikkeling en het onderhouden cq. aanleren van de
voor de functie relevante vaardigheden. Verleent bijdragen aan het team-functioneren.
Heeft een signalerende en initiërende rol bij het realiseren van voorwaarden voor het primaire
verpleegkundig proces vooral wat betreft: beroepsontwikkeling, kwaliteitsbewaking en -
beheersing, kwaliteitsbevordering (waaronder innovatie), consult en protocolontwikkeling. Volgt
ontwikkelingen binnen het beroep en weet deze te vertalen naar de eigen werksituatie.
Indicatiegebieden:
- bijscholing:
- evaluatiebijeenkomsten:
- training on the job:
- werkoverleg:
- vakliteratuur en actualiteiten:
- werkgroepen:
Indicatoren::
- de mate waarin/de wijze waarop de eerste verpleegkundige:
- bijscholing, informatiebijeenkomsten, evaluatiebijeenkomsten, training on the job, werkgroepen
en werkoverleg initieert, hieraan deelneemt, zich voorbereidt, een actieve en positieve bijdrage
levert:
- vakliteratuur (boeken/tijdschriften) leest:
- op de hoogte is van relevante ontwikkelingen binnen de eigen afdeling, het AZG en landelijke
verpleegkundige ontwikkelingen
3. KRITIEKE SITUATIES
Een kritieke situatie is een situatie waarbij de medewerker zich als zeer succesvol kan onderscheiden, een
situatie die veel inspanning kost en waarbij een groot afbreukrisico optreedt. Kritieke situaties kunnen
zowel positief geformuleerd worden (de medewerker onderscheidt zich) als negatief geformuleerd worden
(een ontzettende misser). Een kritieke situatie bestaat altijd uit een situatie, het gedrag en de gevolgen van
dat gedrag. De situaties dienen als exemplarisch gezien te worden.
De patiënt als object beschouwen
Tijdens het wassen van patiënt O spreken de eerste verpleegkundige en de verpleegkundige over de
onhandelbare patiënt D op de kamer ernaast. Patiënt O wordt genegeerd.
Het schenden van het beroepsgeheim
Op een feestje vertelt een eerste verpleegkundige een uitgebreid verhaal over patiënt G die haar die dag
veel inspanning heeft gekost; de naam van de patiënt wordt hierbij genoemd.
Het verrichten van medische handelingen waartoe men niet bevoegd/bekwaam is
Een niet bevoegd/bekwame eerste verpleegkundige verwisselt een toedieningssysteem bij een subclavia
infuus. Als gevolg van ondeskundig handelen aspireert patiënt W lucht, waardoor een embolie ontstaat.
De rapportage is niet actueel/volledig
Met patiënt F is een niet-reanimatie afspraak gemaakt; dit is door de eerste verpleegkundige niet
genoteerd. Patiënt F krijgt een hartstilstand en wordt met succes gereanimeerd.
Het negeren van signalen van andere medewerkers
De eerste verpleegkundige negeert herhaaldelijk signalen van de verpleegkundige waaruit blijkt dat de
vitale functies van patiënt Y worden bedreigd. Na enige tijd gaat de alarmbel en blijkt patiënt Y een
hartstilstand te hebben.
Commanderen en de baas spelen
De eerste verpleegkundige geeft alleen opdrachten aan verpleegkundigen en vraagt nooit naar hun
mening. De verpleegkundigen durven geen enkel initiatief meer te nemen.
Het geven van onduidelijke instructies
Bij de ochtendbespreking geeft de eerste verpleegkundige onvoldoende/onduidelijke functionele en
operationele aanwijzingen aan verpleegkundigen zodat deze niet in staat zijn de patiëntenzorg uit te
voeren.
Herhaaldelijk het afdelingsbeleid openlijk tegenwerken
De eerste verpleegkundige geeft tijdens de koffie regelmatig aan dat het werken met protocollen eigenlijk
maar flauwekul is en weigert zelf volgens protocollen te werken
Het nemen van initiatief voor het leveren van een bijdrage in ontwikkelingen op de afdeling
De eerste verpleegkundige stelt in een afdelingswerkgroep voor een bepaald onderwerp voor de volgende
keer voor te bereiden. Zij komt de volgende bespreking met een overzicht van relevante literatuur en een
vertaling hiervan naar de werksituatie.
4. ONTWIKKELINGEN
Het inschatten van de (bijzondere) omstandigheden die nu of in de nabije toekomst invloed op de functie
kunnen gaan uitoefenen, waardoor de functie-eisen moeten worden gewijzigd. Hieronder valt ook een
indicatie van de situaties/activiteiten die onderdeel van de functie uitmaken (4.1)
4.1. tijdsinvestering
- individuele situaties 20%
(waarin de medewerker solistisch bezig is; bijv. opstellen verpleegplan, bijhouden vakliteratuur)
- tweegesprekken 60%
(situatie waarin met één andere medewerker/patiënt wordt omgegaan; bijv. verpleging van de
patiënt, coaching van de verpleegkundige)
- groepsgesprekken 20%
(situaties met meerdere personen; bijv. teamoverleg, verpleegplanbespreking, intercollegiale
toetsing)
4.2. Interne ontwikkelingen
Het werken met verschillende functies betekent voor de eerste verpleegkundige coaching van de
verpleegkundigen en reflectie op het eigen handelen.
4.3. Externe ontwikkelingen
Van de eerste verpleegkundige wordt een actieve rol verwacht mbt ontwikkelingen die bijdragen
tot een duidelijker profilering en toetsing van het verpleegkundig beroep (BIG-wet,
kwaliteitswetgeving, protocollering, toetsing, WGBO)
Toenemende professionalisering van het verpleegkundige beroep (verpleegkundige
besluitvorming/diagnostisch redeneren) vraagt grote aandacht voor eigen
deskundigheidsbevordering en noodzaak tot reflectie
De zorgintensiteit van de patiënt neemt toe door ondermeer verkorting opnameduur
(dagbehandeling, transmurale zorg), vergrijzing van de populatie en de toename van medisch
technische mogelijkheden
De toenemende mondigheid van de patiënt en het streven om waar mogelijk tegemoet te komen
aan individuele wensen en behoeften van patiënten stelt andere eisen aan de omgang met de
patiënten.
5. VERSCHILLEN BINNEN DE FUNCTIE EERSTE VERPLEEGKUNDIGE
* de functieopbouw van de organisatorische eenheid (verhouding eerste vpk: vpk)
* de complexiteit van de eenheid (A/B/C praktijk)
* de aard van de patiëntencategorie (kinderen/volwassenen; opnameduur; zorgbehoefte)
6. COMPETENTIES
De vereiste gedragscriteria en de benodigde kennis en ervaring voor succesvol functioneren
6.1. Gedragscriteria
De gedragscriteria zijn uitgewerkt in operationalisaties aan de hand waarvan gekeken kan worden of het
gedrag ook daadwerkelijk wordt vertoond.
a. Communicatie
- Luisteren:
Tonen belangrijke informatie op te pikken uit mondelinge mededelingen. Doorvragen; ingaan op
reacties.
operationalisatie:
* pakt signalen op
* laat de ander uitspreken
* vraagt opheldering, reden of oorzaak
* pauzeert als een ander wil interrumperen
* houdt voortdurend contact met gespreksdeelnemers
* geeft een goede samenvatting van wat is gezegd
- Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid:
Ideeën en meningen in begrijpelijke taal aan anderen mondeling duidelijk kunnen maken.
operationalisatie:
* formuleert helder en duidelijk
* spreekt in begrijpelijke taal
* kiest zorgvuldig de juiste woorden
* brengt de bedoeling van een boodschap goed over
* verheldert een probleem door een goed voorbeeld
- Schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid:
Ideeën en meningen in begrijpelijke en correcte taal op schrift zetten.
operationalisatie:
* schrijft een correcte brief
* schrijft duidelijke onderzoeksverslagen
* is goed in spelling en zinsopbouw
* formuleert een voorstel helder en compleet
* schrijft een goed gespreksverslag
b. Beïnvloedend gedrag
- Individu gericht leiderschap:
Richting en sturing geven aan een medewerker in het kader van diens taakvervulling
operationalisatie:
* geeft aanwijzingen of instructies
* zegt wanneer nodig nee
* geeft grenzen aan, met consequenties
* verlangt prestaties
* motiveert medewerkers tot een goede functievervulling
* stelt aan de orde dat prestatie of gedrag niet voldoe
- Sensitiviteit:
Zich bewust tonen van anderen en de omgeving, alsmede de eigen invloed hierop. Gedrag dat
getuigt van het onderkennen van gevoelens en de behoeften van anderen.
operationalisatie:
* meldt spontaan dat communicatie niet slaag
* houdt rekening met omstandigheden waarin een ander verkeert en doet daar iets zinnigs mee
* verwoordt gevoelens en behoeften van anderen
* begrijpt dat iets pijnlijk ligt voor een ander en reageert daarop met adequaat gedrag
* laat een ander in zijn waarde
* tolereert afwijkende meningen
* laat blijken zich bewust te zijn van ethische of morele problemen van een ander
* houdt rekening met de doelstellingen van een ander
- Samenwerken
Bijdragen aan een gezamenlijk resultaat, ook wanneer de samenwerking een onderwerp betreft dat
niet direct persoonlijk van belang is.
operationalisatie:
* past zich aan de groep aan als het er om gaat tot een gezamenlijk resultaat te komen
* levert een bijdrage, idee of voorstel voor een groepstaak die niet van persoonlijk belang is
* vermindert spanningen in een groep
* uit zich positief over prestaties van collega's
c. Beheren
- Plannen en organiseren:
Op effectieve wijze doelen en prioriteiten bepalen en benodigde acties, tijd en middelen aangeven
om bepaalde doelen te kunnen bereiken.
operationalisatie:
* treft in een verwarde situatie maatregelen om orde op zaken te stellen
* ontleedt een opdracht in fasen
* schakelt anderen in naar rato van bekwaamheid en interesse
* ziet scherp voorui
* onderscheidt hoofdzaken scherp van bijzaken
* reageert adequaat op een onverwachte complicatie
d. Probleemoplossend gedrag
- Probleemanalyse
Signaleren van problemen; herkennen van belangrijke informatie, verbanden leggen tussen
gegevens. Opsporen van mogelijke oorzaken van problemen; zoeken van ter zake doende
gegevens.
operationalisatie:
* maakt toepasselijk onderscheid tussen hoofd- en bijzaken
* signaleert een belangrijk probleem
* benoemt de oorzaken van problemen die zich voordoen benoemen
* onderneemt actie wanneer een relevant probleem zichtbaar word
* benut actief de voor het functioneren noodzakelijke informatiebronnen
* anticipeert op storingen, bijvoorbeeld door tijdig te zorgen voor informatie en/of door een plan
voor te ondernemen stappen
* analyseert een taak of werkproces
* stelt logisch en methodisch vast waar een fout zit en bepaalt evenzo de oorzaak ervan
* beschikt over verschillende methoden om complexe problemen aan te pakken en relevante
informatie te verkrijgen
- Klantgerichtheid:
Onderzoeken van wensen en behoeften van de klant/gebruiker, en hiernaar handelen.
operationalisatie:
* stelt zich dienst- of hulpverlenend op
* overtuigt zich van de bedoeling van een verzoek
* opent mogelijkheid tot correctie of bijstelling
* geeft aan dat men terug mag komen
* geeft helder een beeld van wederzijds verwachtingen
* levert maatwerk voor elke patiënt
* aanvaardt verantwoordelijkheid voor gemaakte fouten
e. Persoonsgebonden gedrag
- Integriteit:
Handhaven van algemeen aanvaarde sociale en ethische normen in activiteiten die met de functie
te maken hebben.
operationalisatie:
* neemt verantwoordelijkheid voor het eigen handelen
* is zich goed bewust van eigen normen en waarden en handelt daar consequent naar
* geeft aan wanneer verwacht gedrag buiten de eigen normen en/of de beroeps- of
organisatienormen valt
* houdt aan normen vast, ook wanneer dit nadeel, spanning of conflicten met zich meebrengt
6.2. Stijl van werken
* Patiëntgericht
* Proces- en resultaatgericht
* Actief en probleemoplossend
* Ondersteunend naar individu en team
6.3. Kennis
a. Handelingsvaardigheden
* opgedaan door twee jaar praktijkervaring AZG
b. Ervaringskennis
* levenservaring en sociaal-emotionele stabilitei
* ervaring in de uitoefening van het verpleegkundig beroep
c. Theoretische kennis
* verpleegkundige beroepsopleiding
* vaktechnische aanvullende opleidingen
7. AANLOOP- EN UITSTROOMFUNCTIES
7.1. Aanloopfunctie
* verpleegkundige functie
7.2. Horizontale loopbaanstappen
* eerste verpleegkundige in een andere praktijk (A, B, C)
7.3. Uitstroom/promotiefunctie
* gedifferentieerd verpleegkundige
* stafmedewerker Verpleegkundige Zaken
* projectmedewerker
* verpleegkundig consulent
* verpleegkundig onderzoeker
Home Database competentieprofielen Vragen of tips over deze opzet kunt u zenden naar: Wim van Osch
Vrij voor gebruik mits bronvermelding - Laatst bijgewerkt 30-7-2007