1. De afdeling (het organisatieteam). Beeld: Het verticale organisatie harkje. Resultaatgerichtheid: Algemeen, op het verantwoord en goed functioneren van een organisatie.Veranderwaarde: Gering tot nul.Meetbaarheid resultaten: Indirect: bijv: inschatting bijdrage aan het ondernemingsresultaat, budgetverbruik, oordelen over leiderschap, werksfeer, conflicten met andere afdelingen.Probleem: Bureaucratie, afstand tot de klant. |
2. Het project (het projectteam). Beeld: Een horizontaal harkje (de taak) Resultaatgerichtheid: Specifiek, op aangewezen projectdoel.Veranderwaarde: Beperkt tot het projectdoel.Meetbaarheid resultaten: Resultaten en termijnen zijn duidelijk geformuleerd en dus direct meetbaar.
Probleem: Kokervisie: projectdoel centraal. |
3. Het productteam. Beeld: Cel met duidelijke centrale kernen. Resultaatgerichtheid: Specifiek, op het aangewezen, extern zichtbaar product.Veranderwaarde: Breed, positief.Meetbaarheid resultaten: Goed, via de klant.Probleem: Loyaliteit bij de klant, afstand tot het systeem, de organisatie, uiteenvallen van het team tot losse verzameling deskundigen. |
4. Het kwaliteitsteam. Beeld: Cel met externe "kern". Resultaatgerichtheid: Algemeen, breed, op alle mogelijke kwaliteitsverbeteringen.Veranderwaarde: Positief, maar locaal.Meetbaarheid resultaten: Bereikte verbeteringen direct zichtbaar.Probleem: Een beetje "Eerst ikke, dan wij en dan de rest..." |
Bij het instellen van een resultaatgerichte organisatie wordt uit deze vier typen werkverbanden bewust een keuze gemaakt. Men kiest een werkvorm, al naar gelang de aard van de te bereiken resultaten, de omgevingsfactoren, de aanwezige competenties, het soort prestatie-indicatoren en de kritieke situaties.
Deze vier typen van werkverbanden vertegenwoordigen een aantal tegenstellingen. Boven werkt een formele, centrale, top-down sturing vanuit het beleid. Onder werken vormen van zelfsturing, als het goed is op stuursignalen vanuit het product, respectievelijk vanuit de klant. Links in het diagram staan permanente, rechts bewust tijdelijke werkverbanden. Ook de diagonalen vormen tegenstellingen: nrs 1 en 4 functioneren locaal, d.w.z gestuurd binnen een afgebakend terrein in de organisatie; no 2 en 3 overschrijden de grenzen van afdelingen en locaties.
Helaas betreft het hier modellen; mengvormen komen dus voor. Dat is niet zo erg, mits de positieve aspecten van de gemengde typen maar bewust worden gestimuleerd en de negatieve aspecten even bewust worden vermeden. Dan komt er juist ten gevolge van allerlei polaire tegenstellingen ontwikkeling, anders wordt gewoon een zootje.