Hoe verloopt een resultaatgericht werkproces?
Belangrijk voor een resultaatgericht werkproces is dat de resultaten (de
afgelegde weg en de voortgang) regelmatig worden teruggekoppeld naar de aanstuurders om van hen de signalen te ontvangen die nodig zijn om het verloop van het proces bij te kunnen sturen.
Een beschrijving van de resultaten, dat zijn de concrete produkten
en/of diensten die de functie moet leveren en een beschrijving van
de competenties die nodig zijn voor het succesvol vervullen van de
functie. Het maken van de analyse verloopt als volgt: 1. Benoem de resultaatgebieden. Resultaatgebieden Prestatie-indicatoren Kritieke situaties Competenties. Soorten competenties. Operationalisaties. Teamrollen. Big five gedragstyperingen.
In de technische wereld heten processen met dit
soort feedback: instelbare automatische regelkringen.
In de sociale
werkelijkheid beschrijft dit het systeem van de dynamische routines van
separate, dus altijd min of meer autonome leer – en werkprocessen. Zie ook Beezon..
Leer – en
werkprocessen zijn levende zaken, levensprocessen. Van dat soort processen zijn
de resultaten nooit 100% voorspelbaar. Want ze creëren onder andere volstrekt
nieuwe dingen. (Zie hiervoor ook de teksten over RGW als levend en evoluerend proces en over zelfsturing en emergent gedrag op de Li Po
websites.)
Maar dat wil niet zeggen dat je ze niet zou kunnen (en moeten)
besturen.
Voor het besturen van deze vrijwel zelfstandige leer/werk processen zijn competenties nodig
als autonomie, verantwoordelijkheid, inzet, moed, respect en
integriteit.
Hoe maak je een competentieprofiel?
Een resultaatgerichte functiebeschrijving (competentieprofiel)
bevat:
2. Bepaal de
prestatie-indicatoren voor de resultaatgebieden.
3. Beschrijf
de kritieke situaties
4. Kies de relevante
gedragscompetenties.
5. Bepaal de prestatie-indicatoren
voor de gedragscompetenties.
6. Bepaal de (overige)
competenties.
Gelijksoortige produkten en/of
diensten van de medewerker in de funktie, worden in resultaatgebieden
gegroepeerd. Resultaatgebieden beschrijven geen activiteiten maar produkten of
diensten. Een resultaatgebied wordt altijd getypeerd met een zelfstandig
naamwoord. Een resultaatgebied van is bijvoorbeeld 'Agendabeheer'. 'Afspraken
maken' is daarin een taak. Elke 'gemaakte afspraak' is een resultaat.
Prestatie-indicatoren zijn
maatstaven voor resultaten. Prestatie-indicatoren moeten goed herkenbaar zijn
voor de medewerker, diens chef en de klant. Zij moeten bovenal zinvol, concreet
en meetbaar zijn. Een prestatie-indicator voor Agendabeheer is bijvoorbeeld
"de tijdplanning van gemaakte afspraken". Aan de hand daarvan kan de
leidinggevende een oordeel uitspreken over het resultaatgebied Agendabeheer.
De kritieke situaties beschrijven
situaties waarin een medewerker zich als zeer succesvol kan onderscheiden of
juist het tegendeel. Het zijn situaties die veel inspanning kosten en waarbij
een groot afbreukrisico optreedt. Hier blijkt het duidelijkst welk gedrag
essentieel is voor het succesvol functioneren.
Een kritieke situatie voor
een secretaresse kan zijn: Een belangrijk en gevoelig poststuk wordt niet
doorgegeven aan de chef maar ter behandeling doorgestuurd in de
organisatie.
(De chef verwacht immers dat zijn secretaresse zonder
nadere aanwijzingen precies weet welke post zij zelf kan afhandelen en welke
post haar leidinggevende moet zien, welke brieven zij zelf mag schrijven, in
opdracht mag ondertekenen en versturen.)
Bij erg complexe functies kan het
verstandig zijn om eerst globaal naar de kritieke situaties te kijken: Wat
willen we beslist niet en wat moet er straks beslist wel, alvorens u zich in het
bepalen van resultaten en resultaatgebieden stort.
Competenties zijn o.a. de kwaliteiten,
vaardigheden, de kennis en de bevoegdheden die noodzakelijk zijn voor het
succesvol vervullenvan een functie. Een kandidaat moet bereid en in staat
zijn om die kwaliteiten, kennis, bevoegdheden en vaardigheden in te zetten bij
het functioneren. 'In staat zijn tot samenwerken' betekent weinig als je het
niet wilt doen.'Bereid zijn om te opereren' helpt niet veel als je daartoe niet
bevoegd (en dus niet in staat) bent
In de literatuur vinden we talloze
indelingen voor de gedragscompetenties. Ze gaan in feite over dezelfde
eigenschappen, kwaliteiten en vaardigheden, maar de indelingen zijn helaas sterk
verschillend. Dit lijkt soms nogal principieel maar houdt meestal slechts
verband met een specifiek toepassingsgebied of met een persoonlijke visie van
een auteur. Dit schept veel verwarring. Daarom hanteren wij voor praktisch
gebruik op deze website slechts als definities:
Gedragscompetenties:
Succesvol werkgedrag. Het betreft
gedrag dat zichtbaar en functioneel is in een werksituatie en waartoe de
uitvoerder bereid, bevoegd en in staat
is.
Drempelcompetenties:
Deze gedragscompetenties zijn
nodig om te kunnen functioneren, maar zijn niet onderscheidend voor middelmatig
of succesvol functioneren. Bijvoorbeeld: "kunnen
lezen".
Differentiërende competenties: Naarmate deze
gedragscompetenties meer aanwezig zijn onderscheiden succesvolle werkers zich
meer van middelmatige werkers. Bijvoorbeeld: "inzet"
Formele
competenties
Dit betreft voor het functioneren vereiste bevoegdheden
en certificaten. Bijvoorbeeld."diploma en registratie als verpleegkundige".
Operationalisaties zijn
beschrijvingen van zichtbaar gedrag dat gebruikt kan worden om
gedragscompetenties te identificeren.
Teamrollen zijn algemene functies die
noodzakelijk vervuld moeten worden voor het succesvol functioneren van een team.
Het kunnen vervullen van een specifieke teamrol is te beschouwen als een
bijzondere gedragscompetentie.
De vijf beroemde
gedragsgebieden van de Big Five: sociaal vaardig, sympathiek, werkinstelling,
stabiliteit en toegankelijkheid zijn op zichzelf geen competenties, want ze zijn
niet specifiek gerelateerd aan succesvol functioneren in een werksituatie. Het
betreft vijf algemene, methodisch vrij scherp van elkaar te onderscheiden
soorten zichtbaar en meetbaar algemeen menselijk gedrag. De mate waarin dat
gedrag in een testsituatie wordt waargenomen wordt uitgedrukt in een scoregetal
op een maatlat tussen 0 en 10. Daarbij vertegenwoordigt het ene uiteinde (0)niet
de afwezigheid van het gedrag, maar het tegenovergestelde gedrag en het andere
uiteinde het maximaal mogelijke gedrag van deze vorm. Bijna elke werksituatie
vraagt om het kunnen vertonen van enige mate van stabiliteit. Dat betekent dat
"stabiliteit" voor de meeste werksituaties een drempelcompetentie en dus niet
differentiërend zal zijn. Dat geldt ook voor de andere vier gedragsvormen. De
uitslag van een serie testen op de vijf gedragsvormen van de Big Five
gezamenlijk geeft een globale indicatie van de algemene geschiktheid (fitness)
van een (potentiële) medewerker.
Enkele tips
Wie maken de
competentieprofielen?
Iedereen, en zeker een leidinggevende met
enige ervaring in deze materie kan dat best zelf. In grotere organisaties zijn
er vaak stafmedewerkers aan wie men ondersteuning kan vragen.
Waar
moeten we rekening mee houden bij het begeleiden van een overgang van
taakgericht werken naar resultaatgerichtwerken?
Van taakgericht werken naar
resultaatgericht werken.
Is het beter om 'kritieke situaties'
positief dan negatief te beschrijven?
Het beste is positieve en negatieve
situaties te beschrijven. Negatief gekleurde beschrijvingen van 'kritieke
situaties' schetsen ernstige fouten in werksituaties. Dat kan bij een
buitenstaander de indruk wekken dat er steeds maar fouten worden gemaakt. Maar
in de praktijk kan gemakkelijk aangegeven worden dat het om ongewenste situaties
gaat. Aangeven van uitsluitend positieve situaties kan idealistisch en dus
irreëel overkomen.
Zijn we gehouden aan een maximum aantal
gedragscompetenties per functie?
Nee. Het gaat om wat relevant, actueel
en werkbaar is.
Wat is het nut van een bedrijfsstandaard voor
competentieprofielen?
Het is altijd handig om voor uw eigen bedrijf een
soort mal te hebben voor het maken van nieuwe competentieprofielen. Zo'n
standaardmodel bevat alle relevante onderdelen van een functie-analyse. Als u ze
opbergt in een eigen bedrijfsbestand wordt het geheel ook veel overzichtelijker.
Wat betekent Star?
'Star' betekent:
Situatie, Taak, Actie en Resultaat. 'Star' is een gesprekstechniek om in een
interview concrete feiten en vaardigheden zoals vermeld in de functie-analyse te
achterhalen.
Laatst bijgewerkt: 22 oktober 2009 Li Po ©Copyright 2009 Li PO. Gebruik
toegestaan, mits bronvermelding. (www.van-osch.com/lipoweb)
Home Functie database Vragen of
tips over resultaatgericht werken kunt u zenden naar: Wim van Osch