Wenselijkheid van (zelf)selectie op competentieprofielen aan de ingang van het beroepsonderwijs.
Vraag:
Zou het niet mogelijk moeten zijn om competenties zo te operationaliseren en met beroepsgroepen te verbinden, dat je aan je eigen competenties kunt aflezen voor welke beroepsgroep - en dus opleiding - je het meest geschikt bent? Mijn intuïtie zegt ja. En het idee over 'aanpak voor competentiegericht onderwijs op het VMBO' op de website lijkt dat ook te impliceren. (juni 2004)
Antwoord:
Al in de vijftig – en zestiger jaren was het ministerie van Sociale Zaken bezig om organisaties en beroepen te analyseren, beroepsbeelden te schrijven, testen te ontwikkelen en mensen te testen, dit voor de overgang van al die agrariërs uit die tijd, naar de groeiende Nederlandse industrie. Men gebruikte toen bij het aangeven van vereisten voor de beroepen, zes redelijk gedefinieerde en geoperationaliseerde “structuuraspecten” die men nu misschien competenties zou noemen, n.l. exact, technisch, organisatorisch, verbaal, sociaal en kunstzinnig. Daarnaast was nog een lijstje met zaken die “nevenaspecten” werden genoemd: geheugen, geconcentreerde en verdeelde aandacht, materiaalgevoel, vormgevoel, ruimtelijk voorstellingsvermogen, kleuronderscheidingsvermogen, horen, ruiken, proeven, tastzin, temperatuurzin, ordelijkheid, nauwkeurigheid, toewijding, zelfstandigheid, initiatief, handvaardigheid, vingervaardigheid, coördinatievermogen, omschakelingsvermogen, tempo en tenslotte persoonlijk voorkomen. Al met al was er in 1960 in Nederland al een lijstje van 28 gedefinieerde en aardig geoperationaliseerde “competenties” die voor het bovengenoemde doel gebruikt konden worden en vaak daarvoor gebruikt werden. Er reisden daarvoor ook een paar “beroepententoonstellingen” rond in het land.
De vraag is dus niet zozeer of het kan. Tenminste als we de vraag beperken tot “beroepen duiden voor zelfherkenning en zelfbepaling”. Want dat kan en het is gedaan. Maar je hebt wel te maken met een levende taal en de actuele mode. Je moet de labels en de operationalisaties voortdurend blijven bijwerken. Uiteindelijk leverde dat in een tijd zonder computers en tekstverwerkers te veel werk en te weinig rendement op voor de makers.
Iets anders is of het moet. Om te beginnen vraag ik me al vele jaren af of een vaste koppeling tussen beroepen en opleidingen altijd wel zo verstandig is. Het zou mij niet verbazen als meer dan zestig procent van de werkenden op dit moment werkzaam zouden zijn in een ander beroep dan wat ze aanvankelijk gekozen hebben en waarvoor ze aanvankelijk werden opgeleid. Met specifiek gerichte beroepsopleidingen, later gevolgd door nog verdere specialisaties kunnen mensen zich gevangen voelen binnen een nauwe koker die het werken met hun andere mogelijkheden beperkt. Dit verschijnsel doet zich ook voor bij ouder wordende professionals, voor wie het soms erg moeilijk wordt om nog van beroep of baan te veranderen als men een beetje uitgekeken is op de huidige werkomgeving.
En waarom zouden kinderen moeten weten waarvoor ze het meest geschikt zijn? Ik ben bang dat veel kindertjes zich zouden doodschrikken bij een objectief antwoord op zo’n vraag. En wanneer moeten zij dat weten? En in wat voor kader moet je die uitspraak over hun “geschikt zijn voor” plaatsen?
Een beetje advies op de weg is natuurlijk prima. Soms is ook het advies om een bepaalde weg beter niet in te slaan belangrijk. Maar C.G.Jung zou nooit een beroemd psychiater geworden zijn als hij zich iets van dit soort adviezen had aangetrokken.
Ontwikkelingsmogelijkheden aanbieden betekent altijd: wegen openen en vooral niet te snel afsluiten.
U kunt reacties, vragen en tips over resultaatgericht werken en resultaatgerichte aansturing toezenden naar: Wim van Osch